Scheidbare en onscheidbare werkwoorden
Sommige werkwoorden zijn samengesteld. Dat betekent dat het werkwoord is voorzien van een voorvoegsel.
- Jan wil Piet overhalen. (Betekenis 'iemand bepraten / overreden.)
- Zij kunnen de situatie niet overzien.
Soms is zo'n werkwoord scheidbaar, soms niet. Maar hoe kom je daar nu achter? Zodra de klemtoon bij een samengesteld werkwoord op het eerste woord ligt, heb je te maken met een scheidbaar werkwoord. Je kunt dan het eerste deel van de samenstelling losmaken van het tweede deel..
Overhalen: de klemtoon ligt hier op 'over'. - Jan haalt Piet over.
Hier kun je het eerste deel van de samenstelling losmaken van het tweede deel. Wat opvalt, is dat het voorvoegsel naar achteren is geschoven. Bij een scheidbaar samengesteld werkwoord is dat verplicht..
Overzien: de klemtoon ligt hier op 'zien'. Losmaken is dan ook niet mogelijk, zoals in de volgende zin blijkt. - Zij zien de situatie niet over. Dit moet zijn: zij overzien de situatie niet.
Zoals gezegd bepaalt de plaats van de klemtoon of een samengesteld werkwoord scheidbaar is of niet. De volgende voorbeelden maken dat nog eens duidelijk.
- Zij óverleggen de stukken.
De klemtoon ligt op het eerste deel, dus is het werkwoord scheidbaar: Zij legden de stukken over. Je kunt het voorvoegsel naar achteren schuiven.
- Zij overléggen hoe ze het zullen doen.
De klemtoon ligt nu op het tweede deel, dus is het werkwoord niet scheidbaar. Je kunt niet zeggen: Zij legden over hoe ze het zullen doen.