1. Bepaal het schrijfdoel. Wat wil je met de tekst bereiken?
2. Bedenk goed wie de lezer/ je publiek is. Voor wie schrijf je de brief/het verslag/het artikel ?
3. Denk goed na over de toon van schrijven.(officieel, vriendschappelijk, vijandig, enz. ) Welke woorden passen daarbij?
4. Vraag je goed af wat je de lezer wilt vertellen. Gebruik hierbij de vijf W-vragen. zie hieronder
5. Maak een schrijfplan voor de tekst.Wat vertel je eerst, wat als laatste? Houd daarbij rekening met alinea's.
6. Schrijf de tekst in het klad.
7. Controleer de tekst. Let op volledigheid, spelfouten en slechte zinnen.
8. Schrijf de tekst in het net. Let daarbij op een goede bladindeling. ( kantlijnen !)

*

• WIE: Wie ben jij? Wie is de hoofdpersoon? Wie is ergens bij betrokken? Wie heeft ermee te maken? Voor wie is het belangrijk?
• WAT: Wat moet de lezer doen? Wat gebeurt er? Wat is het probleem? Wat wil je vragen? Wat wordt er georganiseerd? Wat voor nut heeft het? Wat heeft ermee te maken? Wat is het doel?
• WAAR: Waar gebeurt het? In welke plaats? In welke straat? In welke ruimte?
• WANNEER: Wanneer gebeurt het? Wanneer begint het? Wanneer eindigt het? Op welke dag?
• WAAROM: Waarom gebeurt het? Waarom wordt er iets georganiseerd? Waarom wil je van de lezer iets weten? Waarom wil de dat de lezer actie onderneem