Citaten
citaten wordt aangegeven wat iemand letterlijk heeft gezegd.
Het citaat wordt omgeven door aanhalingstekens: “…………….”
Er zijn drie basisvormen.
- Hij zei: …………
- ……….. zei hij.
- ….. zei hij ……
De eerste vorm is de eenvoudigste.
Karel zei: “Laten we maar naar huis gaan.”
Voor het citaat staat een dubbele punt. Het citaat zelf staat tussen aanhalingstekens. Eigenlijk zou de hele zin nog afgesloten moeten worden met een punt. Deze blijft in dit geval achterwege.
- Jan vroeg: “Wanneer gaan we weer naar oma?”
- Karel riep: “Pas op, kijk voor je!”
II Bij de tweede vorm staat het citaat voorop.
“Gaan we naar oma?” vroeg Karel.
"Pas op, kijk voor je!" riep Jan. "Laten we naar huis gaan," zei Willem.
Let er op dat in de laatste zin geen punt staat aan het einde van het citaat, maar een komma. Een punt midden in de zin is lelijk. Vandaar dat er een komma staat op dezelfde plaats als waar een vraag- of uitroepteken staat.
III De derde vorm is iets ingewikkelder. Het citaat wordt onderbroken en vervolgens weer voortgezet.
Jan, wil je dit pakje wegbrengen?
"Jan," vroeg hij, "wil je dit pakje even wegbrengen?"
Morgen ga ik naar de dierentuin.
"Morgen", zei Jan, "ga ik naar de dierentuin."
Het eerste citaat heeft al een komma van zichzelf. Vandaar dat de komma binnen de aanhalingstekens staat. (“Jan,”…)