Inhoud
POEZIE 1880 - 1940
De beweging van tachtig
Dit is een stroming in de literatuur die ontstond in de jaren '80 van de 19de eeuw. Jongeren, vooral schrijvers van rond de twintig, zetten zich af tegen de bestaande literatuur die beheerst werd door dominee-dichters. Met deze stroming begint de moderne Nederlandse literatuur.
Conrad Busken Huet, een voorloper
De criticus Conrad Busken Huet (1826-1886) beoordeelde in 1878 de romantische (= uit de romantiek) “domineespoëzie” al negatief. Hij was aanvankelijk ook dominee, maar zwoer later zijn ambt af. Huet sprak van “dichtkunst van de huiselijke haard” (binnenkamerpoëzie), die internationaal gezien niets betekent. Dat komt door de beperkte, typisch Hollandse keuze van de onderwerpen, de “deugden”: huiselijkheid, zedigheid, vaderlandsliefde, koningsgezindheid en geloofsijver.
Huet is bekend gebleven door Lydewijde (een roman over overspel en hartstocht; erotisch realisme dat als schokkend werd ervaren in die tijd) en door Litterarische fantasien en kritieken(25 deeltjes).
Bekende vertegenwoordigers van de door hem verworpen domineespoëzie zijn:
Ten Kate, Ter Haar en Beets (die als de student Hildebrand meer dan een eeuw lang nationale roem verwierf met zijn Camera Obscura, een boek met humoristische verhalen over de Hollandse burgerij, dat vroeger verplicht was voor iedere middelbare scholier).
Er was trouwens in de 19de eeuw wel een dominee-dichter die in een geheel andere - ironisch - melancholische -stijl schreef: Piet Paaltjens.
Inleiding gedichten Perk
Gedichten (1882) van Jacques Perk (1859-1881), in hoofdzaak sonnetten, wordt gekenmerkt door (verdriet om het) isolement én trotse zelfbewustheid.
Opvattingen over het dichterschap van de nieuwe beweging:
- Onmaatschappelijkheid van de kunstenaar (die ver van het gewone leven staat).
- Lijdzaamheid (= het zonder protest ondergaan van pijn en smart) in de poëzie.
- Het dichterschap als religie.
- De dichter als Christusfiguur.
Overige ideeën van de Tachtigers
Uit latere en andere publicaties blijken nog de volgende ideeën van de 80'ers:
- “L'art pour l'art” (de kunst om de kunst): een reeds lang bestaande buitenlandse opvatting m.b.t. de kunst. Er wordt mee bedoeld dat de kunstenaar bij het schrijven alleen de kunst voor ogen mag hebben en dus niet bv. de maatschappelijke en religieuze deugden van de dominee-dichters.
- Kunst is “Schoonheid”: de schrijver moet in zijn taalgebruik en zijn beeldspraak slechts het “Schone” nastreven. Deze visie heet wel het estheticisme.
- Het gevolg van het estheticisme is het “schilderen met woorden” oftewel de “woordkunst”. De stroming die hierbij hoort, is het impressionisme. Bij het impressionisme gaat het om het weergeven van de sfeer of de stemming, d.m.v. indrukken.
Het taalgebruik wordt gekenmerkt door:
- neologismen (nieuwe taalvormen);
- bijvoeglijke naamwoorden;
- vergelijkingen.
Impressionisme
De term stamt uit de schilderkunst. Het begrip “impressie” houdt daar in “de directe, subjectieve indruk”. Die wordt geschilderd, en niet een objectieve, natuurgetrouwe kopie.
Polemiek (= strijd) en pastiche (= parodie van literair werk)
In Grassprietjes (1885) imiteerden en parodieerden (= bootsten spottend na) o.a. Frederik van Eeden (1860-1932) en Kloos de domineespoëzie, en met het door critici geprezen lange, epische (= verhalende), romantisch-religieuze imitatie-gedicht Julia (1885) toonden de makers (o.m. Kloos en Albert Verwey (1865-1937)) de onbevoegdheid van de Hollandse literaire kritiek aan. (Het opzettelijk slechte, in de kroeg met veel drankmisbruik gemaakte gedicht was als grap bedoeld in de- hoop de critici te misleiden.)
De nieuwe gids
Dit tijdschrift van de Tachtigers verschijnt vanaf oktober 1885, zonder al te veel . De titel is vooral een reactie op het bijna 50 jaar oude tijdschrift De gids (anno 1837). Het blad biedt jonge auteurs een mogelijkheid om te publiceren.
Belangrijke medewerkers waren onder meer Kloos, Verwey, Van Eeden en Lodewijk van Deyssel (1864-1952).
Kloos' literatuuropvatting
Kloos noemt in de eerste jaargang van De nieuwe gids (1885-1886) twee condities voor een goed gedicht:
1. De juistheid der klankexpressie (= rijmklanken en rijmsoorten).
2. De noodzakelijkheid en zuiverheid der beeldspraak.
Bij de bespreking van Verzen (1890) van Herman Gorter (1864-1927) ontwikkelt Kloos ook het idee dat de mens opgesloten zit in zijn eigen taal, wat voor normale communicatie geen probleem is, maar wel voor een dichter, die immers in zijn poëzie moet tonen dat kunst “de aller-individueelste (= persoonlijkste) expressie (= uitdrukking) van de aller-individueelste emotie” (= gevoel) is.
Dit is dus een duidelijke verandering in Kloos' visie: niet langer gaat het hem kennelijk om de “objectieve” eis van de noodzakelijke en zuivere beeldspraak, maar om een subjectief principe: dat van hyperpersoonlijk taalgebruik.
De dichter nu moet, volgens Kloos, de taal “nieuwe frisheid” geven, zoals de oermens creatief en origineel was tijdens het ontdekken van de taal.
Gorter bereikt dit door:
- originele woordcombinaties;
- verwaarlozing van de wetten van de grammatica en de poëtica;
- vreemde beeldspraak.
De betekenis van Tachtig
Grootste verdienste van de 80'ers: het ongekend krachtig uitdragen van nieuwe ideeën:
- I.p.v. de maatschappelijke en religieuze deugden, bezongen door de dominee-dichters, kwam de “eredienst aan het Schone”, dat de religie verving.
- De dichter is de “eenzame uitverkorene” buiten de maatschappij, terwijl de dominee-dichters juist het stralend middelpunt ervan waren.
- Hij brengt zijn eigen emoties tot een hoog niveau van beschaving en is volstrekt onmaatschappelijk.
Symbolisme
De jaren negentig
De 80'ers kenden slechts weinig lezers, maar hun literatuur werd vrij snel geaccepteerd in literaire kringen.
In 1892 blijken er echter ernstige meningsverschillen over socialistische, humanitaire, religieuze en esthetische opvattingen te bestaan tussen de redacteuren van De nieuwe gids. Kloos roept zichzelf in 1893 uit tot enige redacteur, waarmee de neergang van het tijdschrift begint.
Symbolistische kenmerken
- Gerichtheid op een hogere wereld, met moeilijk duidbare symbolen (= beelden die naar iets anders verwijzen), met ambiguïteit (= dubbelzinnigheid) en suggestie (= het opwekken van iets; vooral bepaalde stemmingen).
- Gedichten over het dichten zelf.
- Afstandelijkheid t.a.v. het “volle” leven (het innemen van de “ivoren-toren-positie” = afgezonderde, hoogverheven plaats met verachting van het alledaagse leven).
- Intellectuele (= verstandelijke) arbeid als conditie (= voorwaarde) voor het schrijven van gedichten.
Internationaal gezien is het symbolisme wel belangrijk, maar er zijn weinig representanten (= vertegenwoordigers) in de Nederlandse literatuur. Sommige dichters vertonen op enkele plaatsen in hun werk één of enkele kenmerken van deze stroming, maar dat lijkt niet voldoende om hen als symbolist te etiketteren (= aan te duiden).
De meest saillante (= opvallende) vertegenwoordiger is de auteur Jan Hendrik Leopold (1865-1925). Bij hem is vooral sprake van het suggereren (= opwekken) van stemmingen: “stemmingssymboliek”. De suggesties evoceren (roepen op) en omspelen de essentie (= de kern). Daarnaast schrijft Leopold ook over het dichten zelf en over een hogere wereld. Strijdig echter met het symbolisme is dat hij bij dit laatste punt twijfelt aan de mogelijkheid van “metafysische transcendentie” (= bovennatuurlijke grensoverschrijding, contact met en deelname aan een hogere wereld).Vooral voor wat betreft de stemmingen die de natuur oproept kan Verzen van Gorter als een authentieke (= oorspronkelijke) bron voor het Nederlandse symbolisme beschouwd worden.
Andere auteurs bij wie symbolistische kenmerken voorkomen, zijn: Pieter Cornelis Boutens (1870-1943), Verwey, Johannes Andreas Dèr Mouw (1863-1919) en Adriaan Roland Holst (1888-1976).
Conclusie
In de jaren '90 zoeken diverse dichters een metafysisch fundament (= bovennatuurlijke basis). Bij de Nederlandse auteurs ontbreekt echter veelal een essentieel element van het symbolisme om hen als vertegenwoordigers van deze stroming te kunnen beschouwen: de meerduidigheid van het symbool, aangegeven door suggestie.
"1916" in de Nederlandse literatuur
Modernisme
Het internationale modernisme (een verzamelnaam voor artistieke avant-garde-bewegingen (= voorhoedebewegingen) als expressionisme, surrealisme e.a. rond de Eerste Wereldoorlog) heeft weinig succes gehad in ons land.
Veeleer was er hier sprake van verzet tegen de 80'ers, m.n. tegen de sentimentele (= overgevoelige) ik-lyriek (= persoonlijke gedichten met veel emoties), ten faveure (= ten gunste) van een iets meer “objectieve” (= onpersoonlijke) tendentie (= ontwikkeling), een meer universele (= algemene) poëzie, met vrijheid van metrum en rijm.
Auteurs (hoewel onderling zeer verschillend): Herman van den Bergh (1897-1967), Hendrik de Vries (1896-1989), Hendrik Marsman (1899-1940) en Slauerhoff.
De poëtica van Nijhoff
In oppositie (= tegenstelling) tot de expressieve (= gevoelens uitdrukkende) poëtica van Kloos wenst Martinus Nijhoff (1894-1953) het volgende voor de dichtkunst:
- 1. Herstel van het woord in zijn oorspronkelijke, zintuiglijke (= gericht op de zintuigen) kracht.
- 2. Poëzie los van de maker (de zgn. autonomiethese, d.i. de opvatting dat de poëzie een eigen bestaansrecht heeft, los van de gevoelens van de dichter).
- 3. Poëzie apart van de werkelijkheid.
- 4. Het “goddelijke” van de poëzie (mogelijk dankzij de positie buiten de realiteit).
5. FORUM
“Forum” over proza en poëzie
Rond 1930 richten Menno ter Braak (1902-1940) en Edgar du Perron (1899-1940) zich tegen de vergoddelijking van de poëzie. Formele (= naar de vorm) volmaaktheid vinden zij van minder belang dan de oorspronkelijkheid van de dichter: de “vent” is boeiender dan de “vorm”.
Ter Braak en de poëzie die hij afwees
Ter Braaks visie:
1. Dichten is een puberteitsverschijnsel en lijkt op de blindheid van een alcoholische roes.
2. Slechts een enkeling (bv. Dèr Mouw) komt op latere leeftijd tot wijsgerige poëzie. Vooral de “zangerigheid”, het “taalceremonieel” (= plechtigheden volgens vaste regels) van veel “sierpoëzie” is vaak een masker voor een weinig interessante persoon.
Toch waardeerde Ter Braak poëzie van echte persoonlijkheden wel: die van Vasalis (geb. 1909), van Du Perron, van Slauerhoff en van Simon Vestdijk (1898-1971).
6. CRITERIUM-POËZIE
Het gewone woord
Ter Braak onderscheidt anno 1937 twee contrasterende (= tegengestelde) richtingen binnen de poëzie van zijn tijd:
1. De wereld van het “verlangen, het bloed en de engelen” (erfgoed van Roland Holst, Bloem en Marsman): hoogverheven onderwerpen en hoogdravend taalgebruik.
2. De wereld van het “gewone woord” (Jan Greshoff (1888-1971) en Du Perron als aartsvaders).
Synthese (= samenvoeging) zou de oplossing moeten zijn voor deze tegenstellingen.
Het romantisch realisme van “Criterium”
In het tijdschrift “Criterium” (opgericht in 1940) komt de synthetiserende term “romantisch realisme” (= werkelijkheidsbeschrijving met tevens kenmerken van de Romantiek) voor, maar een echt programma was er niet. De synthese kwam in feite niet tot stand. Vasalis wordt wel als de meest duidelijke vertegenwoordigster van deze richting gezien.
De Amsterdamse school
Deze wordt gevormd door Jacob van Hattum (1900-1981), Ed Hoornik (1910-1970) en Gerard den Brabander (1900-1968).
Sociale bewogenheid is kenmerkend. Maar er is sprake van ambivalentie (= tweeslachtigheid): de realiteit van crisis en wereldoorlog maken romantische dromen onmogelijk. Daardoor houdt de dichter onvervulde, romantische verlangens.
Achterberg
In december 1938 schiet Achterberg zijn hospita - met wie hij een verhouding had - dood. Ook verwondt hij haar 16-jarige dochter met wie hij waarschijnlijk ook een relatie wilde beginnen. Hij wordt ontoerekeningsvatbaar verklaard, ter beschikking van de regering gesteld en opgenomen in diverse inrichtingen. Toch ontwikkelt hij zich tot een van onze grootste dichters.
In het dichtwerk van Gerrit Achterberg (1905-1962) zijn de volgende thema's essentieel:
1. Pogingen om de beperkingen van het hier en nu te doorbreken en door te dringen in een geheel andere wereld.
2. In erotisch opzicht: een zoektocht naar de vrouw, de gestorven geliefde; een soort “overspel van dood en leven”, een overwinning van de dood in het gedicht.
3. Een poging om het volmaakte gedicht te schrijven.
Bij deze dichter vindt een symbiose (= samengaan) plaats van romantische en symbolistische opvattingen.
Innoverend (= vernieuwend) in zijn poëzie zijn de middelen die hij gebruikt: termen uit de exacte wetenschappen en uit ambtenarentaal.
Neoclassicisme
Deze stroming in de poëzie propageert het klassieke vers, met traditionele (= gebruikelijke) beelden en het gebruik van dichterlijke techniek. Denk daarbij aan eindrijm en metrum (= maat) en aan het correct gebruik van strofen (= coupletten), interpunctie en spelling.
Auteurs: Jacques Bloem (1887-1966) en Geerten Gossaert (1884-1958).