Inhoud
Filmtermen
A-filmische elementen
Alles wat bestaat voor de filmopnames en erna blijft bestaan (straten, landschappen, enzovoort).
Animatiefilm
Film van reeks getekende beelden of opnamen van poppen, kleifiguren of andere voorwerpen. Door minimale verandering ontstaat het idee van beweging.
Art direction
Het gebruik van locatie en decors, licht, kleding en make-up.
Camerastandpunt
De hoek van waaruit de camera het te filmen onderwerp ziet.
Cineast
Filmmaker.
Close-up
Opname van alleen het gezicht van een personage; elke opname van dichtbij.
Comedy
Filmgenre waarbij continue wordt toegewerkt naar komische situaties.
Continuïteitsmontage
Filmisch middel om het verhaal soepel te vertellen. De montage is onzichtbaar. Geen moeilijke tijds- en ruimtebepalingen van het verhaal. De enige breuk in de montage is een flashback of een flashforward.
Craneshot
De camera vliegt mee met het gefilmde onderwerp, van boven naar beneden en vice versa.
Cut
Harde overgang, zonder effect, van het ene shot naar het andere.
Dialoog
Tekst die acteurs tegen elkaar spreken.
Dissolve
In de montage vloeit het ene shot over in het ander shot; beide beelden zijn even in het frame zichtbaar.
Docu-drama
Filmgenre. Een semi-fictioneel verslag van een gebeurtenis.
Documentaire
Filmgenre. Een op documenten of feiten berustende non-fictiefilm. De maker geeft eigen kleur aan het verhaal.
Editor
Iemand die de film monteert.
Establishing shot
Overzichtsshot waarbij de onderlinge verhoudingen tussen de belangrijkste personages, objecten en setting in beeld worden gebracht.
Extreme close-up
Beeld geeft slechts een detail van een object weer.
Extreme long shot
Beeld geeft een overzicht van landschap of stad.
Fade-in
Door de montage wordt het beeld langzaam helder en duidelijk.
Fade-out
Door de montage vervaagt het beeld langzaam tot zwart.
Fictie
Niet op werkelijkheid berustend verhaal.
Filmscript
Uitgeschreven tekst van een filmverhaal.
Flashback
Scène die de kijker terugvoert naar het verleden.
Flashforward
Scène die de kijker meeneemt naar de toekomst.
Frame
Afzonderlijk filmbeeld – vorm en afmeting van het geprojecteerde filmbeeld – kadrering van het filmbeeld.
Genre
Manier om films te groeperen naar gemeenschappelijke kenmerken. Voorbeelden zijn: horror, science fiction, drama, oorlogsfilm, thriller, avonturenfilm, rampenfilm, misdaadfilm, western, comedy, familiefilm, kinderfilm, natuurfilm of musicalfilm.
Gestiek
Acteren door middel van lichaamstaal.
Hand-held shot
Uit de hand opgenomen shot.
Long shot
Opname waarbij het personage, van top tot teen, en de ruimte goed zichtbaar zijn.
Medium shot
Opname waarbij het personage vanaf de heup in beeld wordt gebracht.
Medium close-up
Opname waarbij het personage vanaf de borstin beeld wordt gebracht.
Mimiek
Acteren met behulp van gezichtsuitdrukkingen.
Method-acting
Acteur probeert zoveel mogelijk in de huid van het personage te kruipen.
Montage
Uitzoeken en achter elkaar plakken van opgenomen filmbeelden.
Narratie
Proces waarbij de kijker aan de hand van filmbeelden een verhaal construeert.
Postproductie
Nabewerking van opgenomen filmmateriaal: monteren en geluid mixen.
Scène
Afgeronde eenheid binnen een film, meestal een opeenvolging van shots die samen één handeling of één ruimte verbeelden.
Scenario
Het geschreven filmverhaal, met vermelding van camerastandpunt, licht, kadrering, enzovoort.
Zodanig uitgewerkt dat er mee gefilmd kan worden.
Sequentie
Een dramatisch blok van één of meerdere scènes in de film.
Set
Plaats waar gefilmd wordt.
Shot
Eenheid van beelden die in één keer opgenomen zijn.
In de montage worden verschillende shots achter elkaar geplakt tot één scène en uiteindelijk een film.
Still
Stilstaand filmbeeld.
Story-board
Het getekende filmverhaal. De belangrijkste shots per scène worden zodanig uitgetekend dat camerastandpunt, licht, kadrering en dergelijke duidelijk zijn.
Take
Scène of reeks van acties die in één keer, zonder onderbreking, wordt opgenomen.
Voice-over
Commentaarstem bij filmbeelden.
Zoomen
Het filmbeeld wordt met behulp van een zoomlens dichterbij gehaald