Hoofdletters schrijf je in de volgende gevallen:
1. Bij het eerste woord van een zin. Uitzonderingen hierop zijn: * Als het eerste woord begint met een apostrof. In dat geval begint het tweede woord met een hoofdletter ('s Nachts wordt hij altijd wakker.)
* Als de zin begint met een cijfer. (250 voetbalvandalen opgepakt.)
2. Bij eigennamen. Dit zijn namen van personen, landen, provincies, straten, kranten, wetten, geschiedkundige periodes, etc.
(Mateja Kezman, Nederland, Utrecht, Philips, Dorpsstraat, Eindhoven, Calvé pindakaas, Trouw, WAO, etc.)
* Als er bij een naam van een persoon een voorletter of voornaam staat, schrijf je het voorvoegsel met een kleine letter. (Mark van Bommel, J. de Groot, maar: de heer De Groot, Van Bommel)
* Bij namen van het opperwezen
(Allah zij geprezen, Hij is groot!)
3. Bij bijvoeglijke namen die zijn afgeleid van eigennamen.
(Eindhovense voetbalclub, Utrechts, Zuid-Franse kaas)
4. Bij een citaat.
(Hij zei: “Dat is goed.” - “We gaan naar huis”, zei hij.)
5. Bij titels, rangen e.d.
(Hare Majesteit koningin Beatrix der Nederlanden groet de voorzitter van de Tweede Kamer.)
6. Afgekorte namen die als woord worden uitgesproken, krijgen alleen een beginhoofdletter
(Arbo, Unicef, Rai, Cito.)
Mocht je toch nog twijfel hebben over het wel of niet plaatsen van een hoofdletter, kijk dan in het woordenboek.