verbindt gelijkwaardige elementen met elkaar (twee woorden, twee woordgroepen, twee bijzinnen of twee hoofdzinnen)
Jan ging met de trein en Ria pakte de auto. (hoofdzinnen)
Hitte en ontberingen maakten het tot een zware opgave (woorden)
Hij is een goede echtgenoot en een toegewijde vader (woordgroepen)
Ik beloof dat ik morgen naar huis kom en dat ik dan begin (twee bijzinnen)