Het idealiserende proza
Rond 1880 meenden vrijwel alle critici dat kunst een “verheffende functie” had. Edele gevoelens moesten zegevieren. Een natuurgetrouwe weergave van de realiteit werd niet verlangd: de alledaagse werkelijkheid moest veeleer vergeten worden.
De romans uit die tijd tonen dit beeld ook:
Marcellus Emants (1848-1923) richt zich rond 1880 als eerste tegen het idealiserende proza, bevolkt door helden met deugd i.p.v. bloed in hun aderen.
De Franse auteur Emile Zola propageerde (= maakte reclame voor) een wetenschappelijke benadering van de werkelijkheid: zoals een patholoog-anatoom (= ontleedkundige: deskundige bij onderzoek van lijken i.v.m. de oorzaak van overlijden) lijken ontleedt, zo moet de auteur levende wezens analyseren. Hij moet daarbij zoeken naar aspecten die het menselijk bestaan beheersen, zoals erfelijkheid en milieu (afkomst in biologische en in sociale zin).
Dit zijn ook de principes (= uitgangspunten) van het determinisme, de leer die ervan uitgaat dat de mens door deze factoren wordt bepaald.
De benaming voor deze richting in de literatuur is naturalisme (in fel contrast dus met het idealisme).
Drie naturalistische romans in 1888
In 1888 verschijnen de eerste naturalistische romans in ons land: Louis Couperus'(1863-1923) Eline Vere, Van Deyssels Een liefde en Emants' Juffrouw Lina.
Kenmerken van de naturalistische roman
Naast het naturalisme kunnen we onderscheiden het realisme: de stroming die een precieze beschrijving van de werkelijkheid wil geven.
Als deze werkelijkheidsbeschrijving vooral gericht is op de maatschappelijke situatie (vaak de ellendige omstandigheden waarin de lagere-volksklassen verkeerden) spreken we van sociaalrealisme.
Auteurs: Herman Heijermans (1864-1924), Theo Thijssen (1879-1943), Jac. van Looy (1855-1930).
De auteur Stijn Streuvels (1871-1969) hoort wat betreft zijn thematiek - het leven van de arme boeren en landarbeiders - bij het sociaal realisme, terwijl zijn stijl impressionistisch is.
Wordt m.n. de psyche van de mens (gedachten, gevoelens, ideeën e.d.) beschreven, dan wordt hiervoor de term psychologisch realisme gebruikt.
Auteurs: Ina Boudier-Bakker (1875-1966), Carry van Bruggen (1881-1932), Frans Coenen (1866-1936), J. van Oudshoorn (1876-1951), Gerard Walschap (1898-1989), Cola Debrot (1902-1981) en Albert Helman (geb. 1903); de laatste twee auteurs schrijven over de Nederlandse koloniën, met name Suriname en de Nederlandse Antillen. Helmans werk vertoont ook romantische en sociale aspecten, waardoor het tevens sociaal-romantisch-realistisch is.
Mystiek
Het mystieke is in de jaren '90 een opvallende pendant (= tegenhanger) van het materialisme (= de leer die alleen de stoffelijke wereld erkent, dus niet de bovennatuurlijke).
Het begrip mystiek moet overigens anders geduid worden dan in de Middeleeuwen (waarbij het meestal gaat om een zeer persoonlijke liefdesrelatie met een hogere macht). Het omvat eind 19de eeuw alle pogingen om contact te krijgen met een wereld die buiten het bereik van het zintuiglijk waarnemingsvermogen ligt.
Van Deyssel bv. wijst in de jaren '90 het naturalisme af en ontwikkelt zich in de richting van de mystiek.
Couperus zoekt in die tijd eveneens een uitweg uit het fatalisme: in sprookjes (Psyche (zie ook: Mystiek), Fidessa), een verhulde autobiografie (Metamorfoze) en fictieve (= verzonnen) “koningsromans” (Majesteit, Wereldvrede) vindt ook hij een metafysische (= bovennatuurlijke) mogelijkheid voor het leven van de ziel.
Ook Gorter is in deze jaren op zoek naar een levensbeschouwing, en vindt deze tenslotte in het socialisme.
Van Eeden tenslotte creëert een soort synthese (= samenvoeging) in Van de koele meren des doods: pas na de dood van het (materialistische) ego (= ik) kan de mens zijn ware ik ontdekken in een hogere werkelijkheid.