De regels voor de werkwoordspelling zijn niet ingewikkeld. Pas ze overal toe. Vervang bijvoorbeeld het werkwoord door een vorm die je wel kent: als je ‘speelt’ of ‘smurft’ kunt invullen, schrijf dan: stam + t. Je schrijft dus ‘wordt’ en ‘gebeurt’.
Het werkwoord ‘zeggen’ eindigt op een ‘n’. ‘Ie’ is geen persoonlijk voornaamwoord; het moet ‘hij’ zijn. Verder is ‘me’ geen bezittelijk voornaamwoord; het moet ‘mijn’ zijn. Als we schrijven hoe we iets uitspreken, schrijft iedereen straks wat anders.
Gebruik bij de vergrotende trap geen ‘als’, maar ‘dan’. Zet hetzelfde werkwoord aan het einde van de zin om te bepalen of je de zin afsluit met ‘hem’ of ‘hij’. Dus: zij is groter dan hij (is). Je zegt immers niet: zij is groter dan hem (is).
Gebruik geen opvulwoorden die niets aan de inhoud van een zin toevoegen. Dit soort woorden drukken in de spreektaal onzekerheid uit en suggereren dat er weinig te melden is. In schrijftaal is het gebruik ervan uiteraard helemaal uit den boze.
Gebruik geen msn-taal in zakelijke teksten zoals werkstukken en toetsen: je A4-vel is geen chatvenster. Er is niets tegen creatief taalgebruik, maar de ware taalkunstenaar weet waar en wanneer hij welke taal moet gebruiken.
‘Meisje’ is een het-woord. Naar het-woorden verwijs je met ‘dat’. Het is dus: ‘Het meisje dat daar loopt. ’Het betrekkelijk voornaamwoord ‘die’ gebruik je alleen bij de-woorden en bij meervouden: ‘De jas die ik kocht’, ‘De kinderen die daar fietsen.’
Het persoonlijk voornaamwoord ‘hun’ kan nooit onderwerp zijn. ‘Hun’ is wel een bezittelijk voornaamwoord: ‘Hun auto is stuk.’ Gebruik ook ‘hun’ als je het kunt vervangen door een voorzetsel + hen. Bijvoorbeeld: ‘Ik geef het hun.’ (Ik geef het aan hen.)
Gebruik geen onduidelijke verwijswoorden en begin niet zomaar iets op te schrijven. Denk eerst rustig na en laat in je antwoord altijd de vraag terugkomen. Schrijf bijvoorbeeld: ‘De hoofdstad van België is Brussel.’
Maak geen ingewikkelde zinnen die je zelf misschien begrijpt, maar waar voor een ander geen touw aan vast is te knopen. Lees wat je hebt geschreven altijd over.